1. Inleiding
Mensen zijn bouwers. Duizenden jaren geleden zijn mensen al
begonnen met het construeren van tempels, piramiden en andere
bouwwerken. Daarbij spelen de eigenschappen van elementaire
meetkundige figuren een belangrijke rol. De driehoek en vooral de
rechthoekige driehoek is zo'n elementaire vorm.
Één van de eerste problemen die bij de bouw opgelost moest
worden, was de vraag hoe je in het terrein een rechte hoek uitzet.
In de tijd van de Griekse filosoof en wiskundige Pythagoras
van Samos (ca. 569 BC - ca. 475 BC) gebruikten Egyptische
landmeters - zgn. harpedonaptai, touwspanners - een zeer lang
touw, waarin dertien knopen op gelijke onderlinge afstanden waren
aangebracht. Het touw werd zo verdeeld in
3 + 4 + 5 = 12 gelijke
stukken. Zie figuur 1.
Dit touw werd bij
de knopen B en C aan de grond gepend. Vervolgens
werden de stukken BA en CA' zodanig gespannen, dat
de knopen A en A' samenvielen. Zie figuur 2.
In dit punt A
= A' werd dan een derde pen in de grond geslagen. De hoek
bij B is dan recht, omdat de verhouding van de afstanden
tussen de drie pennen 3 : 4 : 5 is. Volgens de stelling van
Pythagoras, zie verderop, geldt inderdaad 32 + 42
= 52. Een driehoek waarvan de lengten van de zijden
zich verhouden als 3 : 4 : 5 wordt daarom soms ook wel de Egyptische
driehoek genoemd. Men kent ook de Indische driehoek
waarbij de lengten van de zijden zich verhouden als 5 : 12 : 13. De hoek tegenover de langste zijde is dan recht omdat ook hier
volgens de stelling van Pythagoras geldt: 52 + 122
= 132
2. De
stelling van Pythagoras
In
een rechthoekige driehoek wordt het verband tussen de
lengten a en b
van de twee rechthoekszijden en de lengte c
van de schuine zijde gegeven door: a2
+ b2
= c2
De zijde c noemen we ook wel
de hypotenusa.
De
stelling van Pythagoras is een belangrijke stelling. Bij tal van
berekeningen en bewijzen van andere stellingen wordt gebruik
gemaakt van de stelling van Pythagoras Dit is dan ook de reden dat
deze stelling als één van de eersten behandeld wordt in de
basisvorming van het voortgezet onderwijs.
Er
bestaan vele tientallen bewijzen van de stelling van Pythagoras.
De meeste bewijzen berusten op het vergelijken van oppervlakten.
Een van de eenvoudigste vormen maakt gebruik van vier gelijke
rechthoekige driehoeken. Telkens zijn een korte en een lange zijde
in elkaars verlengde geplaatst. Hier gaan we straks bij ons bewijs
gebruik van maken. Maar eerst een paar belangrijke eigenschappen
en hulpstellingen die nodig zijn bij het bewijs..
3. Eigenschappen
en hulpstellingen
Bij een (wiskundig) bewijs mag je alleen gebruik maken van
eigenschappen die onomstotelijk vaststaan of hulpstellingen die
bewezen zijn. Je mag bij een bewijsvoering nooit 'zomaar' iets
aannemen, ook al 'lijkt' het op het eerste gezicht nog zo vanzelf-
sprekend. Voordat we de stelling van Pythagoras gaan bewijzen
zetten we dan ook eerst even een aantal eigenschappen en
hulpstellingen, die we bij het bewijs van de stelling zullen
gebruiken, op een rijtje.
Eigenschap 1: |
De
oppervlakte van een rechthoek is gelijk aan het product
van de lengte en de breedte.
In formulevorm: Opp = a
× b |
Eigenschap 2: |
De
oppervlakte van een vierkant is gelijk aan het kwadraat
van de lengte van een zijde.
In formulevorm: Opp = l
× l =
l2 |
Hulpstelling 1: |
De
oppervlakte van een rechthoekige driehoek is gelijk aan de
helft van het product van de lengten van de
rechthoekszijden.
In formulevorm: Opp = ab |
Dit
zijn in principe de eigenschappen en hulpstellingen die we nodig
hebben om de stelling van Pythagoras te bewijzen.
4. Het
bewijs van de stelling van Pythagoras
Stap 1: |
Teken een vierkant waarvan de
lengte van de zijden gelijk aan a
+ b is.
De oppervlakte van dit vierkant is Opp = (a
+ b)(a
+ b) = a2
+ 2ab + b2
Dit volgt uit eigenschap 2 voor vierkanten. |
Stap 2: |
Teken in dit vierkant vier
rechthoekige driehoeken waarvan de lengten van de
rechthoekszijden gelijk aan a
en b zijn. De schuine
zijde van deze driehoeken is c.
De oppervlakte van zo'n rechthoekige driehoek is volgens
hulpstelling 1
gelijk aan Opp = ab. |
Zo ontstaat de vierhoek
PQRS waarbij PQ = QR =RS = SP =
c.
De oppervlakte van PQRS = a2
+ 2ab + b2
- (ab
+ ab
+ ab
+ ab)
= a2
+ 2ab + b2
- 2ab
= a2
+ b2
Stap 3: |
Het enige
dat we nu nog moeten aantonen is dat vierhoek PQRS
een vierkant is. Dan
is namelijk de oppervlakte van PQRS volgens
hulpstelling 4 ook gelijk aan c2
en is de stelling van Pythagoras a2
+ b2
= c2
bewezen. Ik heb veel bewijzen gezien waar deze stap wordt
overgeslagen en er meteen zonder bewijs beweerd wordt dat PQRS
een vierkant is. |
Er geldt PQR
= QRS
= RSP
= SPQ
= gestrekte hoek - (
+
)
= 180° -
90°
(Hulpstelling 3)
= 90°
Vierhoek PQRS is dus daadwerkelijk een vierkant
en er geldt dus: a2
+ b2
= c2.
Hiermee is de
stelling van Pythagoras bewezen.
5. Opgaven
-
Van
ABC
is AB = 5 cm, AC = 7 cm en A
= 90°.
Bereken BC in cm in twee decimalen nauwkeurig.
-
Van
PQR
is PR = 12 cm, QR = 5 cm en Q
= 90°.
Bereken PQ in cm in twee decimalen nauwkeurig.
-
Van
KLM
is KL = 30,
KM = 32
en LM = 23.
Toon aan dat M
= 90°.
Maak eerst de opgaven
alvorens je de antwoorden gaat bekijken.
Antwoorden en uitwerkingen
|